-
1 darken
v. donker worden; donker maken; verduisteren[ da:kən]4 versomberen ⇒ treurig worden, uit zijn humeur rakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 triest/somber stemmen ⇒ uit zijn humeur brengen -
2 trüben
trüben5 doen betrekken ⇒ verdonkeren, verduisteren♦voorbeelden:♦voorbeelden:3 der Himmel trübt sich • de hemel, lucht betrekt4 ihr Verhältnis hatte sich getrübt • hun verhouding, relatie (tot elkaar) was vertroebeld, verslechterd -
3 brouiller
brouiller [broejee]1 verwarren ⇒ in de war brengen, (ver)storen, vertroebelen2 door elkaar halen ⇒ (door elkaar) schudden, vermengen♦voorbeelden:avoir les yeux brouillés • een waas voor de ogen hebbenoeufs brouillés • roereierenbrouiller les pistes • de sporen uitwissen1 verward, in de war raken ⇒ troebel worden3 gebrouilleerd raken (met) ⇒ ruzie krijgen, in onmin raken♦voorbeelden:1 ma vue se brouille • ik kan niet meer duidelijk zien, het duizelt me voor de ogen1. v1) verwarren, in de war brengen2) vertroebelen6) vervagen [herinnering]2. se brouillerv3) betrekken [weer]5) mislopen -
4 fog
n. mist; nevel; verwarring; vervaging; vlek (bij film)--------v. misten; vervagen; veroorzaken van vervaging van gevoelfog1[ fog] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————fog2〈 fogged〉2 beslaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in mist/nevels hullen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ onduidelijk maken, vertroebelen♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский